Naar inhoud springen

Alleen op de wereld/Hoofdstuk XX

Uit Wikisource


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (Alleen op de wereld/Hoofdstuk XX) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.

Deze van Gutenberg.org afkomstige tekst is een vertaling van Gerard Keller. De tekst was tamelijk archaïsch en is nu gemoderniseerd. De muziekliefhebbers vinden in het laatste hoofdstuk het Napolitaanse lied dat Remi voor Lise zong. Klik voor een verdere toelichting op Voorrede van de vertaler.

Inleiding Voorrede van de vertaler - Opdracht - Geografie

Deel I: In het dorp - Een pleegvader - De troep van signor Vitalis - Het ouderlijk huis - Op reis - Mijn eerste optreden - Ik leer lezen - Over berg en dal - Ik ontmoet een reus met zevenmijlslaarzen - Voor de rechter - Op het schip - Mijn eerste vriend - Een vondeling - Sneeuw en wolven - Mijnheer Joli-Coeur - Aankomst te Parijs - Een padrone in de rue Lourcine - De steengroeve van Gentilly - Lise - Bloemenkweker - Het gezin wordt opgebroken

Deel II: Voorwaarts - Een zwarte stad - Opperman - De overstroming - In de zijgang - De redding - Een muziekles - De koe van de prins - Moeder Barberin - Het oude en nieuwe gezin - Barberin - Nasporingen - De familie Driscoll - Eer uw vader en uw moeder - Capi op het slechte pad - De mooie babykleertjes waren bedrog - De oom van Arthur - De kerstnachten - De angst van Mattia - Bob - Le cygne - De mooie babykleertjes hebben waarheid gesproken - In de familie


BLOEMENKWEKER

[bewerken]

De volgende dag zou mijn meester begraven worden en Acquin had mij beloofd, dat hij met me mee zou gaan.

Maar de volgende dag was ik niet in staat mij op te richten, want die nacht had ik een hevige koorts gekregen, die met een rilling begon en in een zweetbad eindigde; het was mij, of een stuk vuur op mijn borst brandde en ik voelde mij zeker even ziek als Joli-Coeur, toen hij een nacht in een boom en in de sneeuw had geslapen.

Ik had een heftige longontsteking, veroorzaakt door de kou, die ik had moeten doorstaan in de nacht, waarin mijn meester en ik uitgeput voor deze deur waren neergevallen.

Deze ziekte deed mij nog meer de goedheid van de familie Acquin op prijs stellen, en vooral bleek mij toen wat een zorgvolle huishoudster Étiennette was.

Hoewel men bij minder gegoede huisgezinnen niet spoedig de hulp van een dokter inroept, deden zich bij deze ziekte zulke onrustbarende verschijnselen voor, dat men voor mij een uitzondering maken moest op deze regel, die even natuurlijk als algemeen is. De dokter hoefde mij niet lang te onderzoeken om een volledig verslag van mijn ziekte te geven; hij verklaarde terstond, dat men mij naar het gasthuis moest brengen.

Dit was inderdaad het eenvoudigste en gemakkelijkste wat men doen kon. Toch weigerde de vader deze raad op te volgen.

--Daar hij voor onze deur is gevallen en niet voor die van het gasthuis, moeten wij hem ook bij ons houden!

De dokter trachtte op allerlei wijzen hem van dit idee af te brengen, maar niets mocht baten. Men wilde mij houden en men hield mij bij zich.

En bij al haar drukke bezigheden nam Étiennette nog de rol van ziekenverpleegster op zich; zij verzorgde mij liefderijk, geheel volgens het voorschrift, evenals een zuster van Saint-Vincent-de-Paul zou doen, zonder ooit enig ongeduld daarbij aan de dag te leggen. Als zij mij een ogenblik verlaten moest om haar huishouden te besturen, nam Lise haar plaats in en dikwijls zag ik deze in mijn koorts, aan het voeteinde van mijn bed, terwijl zij haar grote ogen steeds op mij richtte. In mijn verwarde geest meende ik, dat zij mijn beschermengel was en ik sprak haar toe, zoals men tot een engel spreekt, aan wie men zijn wensen en verlangens vertelt. Sedert die tijd begon ik haar als een ideaal wezen te beschouwen, dat door een soort van stralenkrans omgeven was en ik kon nooit mijn verbazing bedwingen, wanneer ik haar zag deelnemen aan het gewone huiselijke leven, juist wanneer ik meende, dat zij haar grote witte vleugels zou uitspreiden.

Ik leed veel gedurende mijn lange ziekte; telkens stortte ik weer in, zodat bloedverwanten misschien de moed zouden hebben opgegeven. Maar Étiennette verloor haar geduld niet en bleef trouw bij mij oppassen. Nachten achtereen moest er bij mij gewaakt worden, want ik had dikwijls zulke benauwdheden, dat men bevreesd was, dat ik er in stikken zou. Alexis en Benjamin waakten beurtelings bij mij. Eindelijk vertoonde zich enige beterschap; maar daar ik nu eens erger dan weer beter was, moest ik wachten tot het voorjaar aanbrak en de velden bij de Glacière met een groen waas bedekt waren.

Lise, die niet werkte, nam weer de plaats van Étiennette in. Met haar wandelde ik langs de oevers van de Bièvre. Tegen de middag, als de zon hoog aan de hemel stond, begaven we ons samen hand aan hand op weg, door Capi gevolgd. Het was een mooi en zacht voorjaar, tenminste ik heb die lieflijke indruk ervan behouden, wat toch eigenlijk op hetzelfde neerkomt.

Het is een wijk die niet zo bekend is bij de Parijzenaars en die zich bevindt tussen Maison-Blanche en La Glacière. Het is enigszins bekend dat er daar ergens een klein dal is, maar omdat het door de Bièvre van water wordt voorzien, wordt er verteld dat dat dal een van de smerigste en droevigste plaatsen is in de omgeving van Parijs. Dat is beslist niet waar en de plaats verdient een betere reputatie. Daar stroomt de Bièvre, waarvan men vaak denkt dat ze ontspringt in de industriële buitenwijk Saint-Marcel, in plaats van in Verrières of Rungis, of althans, ze stroomde daar in de tijd waarover ik spreek, onder een dicht dek van wilgen en populieren, en langs de oevers strekken groene weiden zich uit met glooiende hellingen die bekroond zijn met huizen en tuinen. Het gras is fris en krachtig in de lente, de madeliefjes zijn witte sterretjes op een smaragden tapijt, en in de wilgen, waarvan de bladeren uitkomen, en in de populieren, waarvan de knoppen bedekt zijn met een stroperige hars, fladderen de vogels, de merel, de grasmus en de vink, die met hun liederen laten weten dat we nog op het platteland zijn en niet in de stad.

Zo zag ik dat kleine dal, dat sindsdien erg veranderd is, en de indruk dat het heeft achtergelaten leeft nog in mijn herinnering als op de dag dat we er waren. Als ik schilder was, dan zou ik het gordijn van populieren willen schilderen zonder een enkele boom te vergeten, en de dikke wilgen met de kruisbessenstruiken die groen werden, de wortels die op hun rotte stronken groeiden, en de glooiingen waarop we leuk konden glijden als we ons met een voet afzetten, en de Butte-aux-Cailles met zijn windmolen, en de binnenplaats van Sainte-Hélène waar altijd vrouwen de was deden, en de leerlooierijen die het water van de rivier bevuilen, en de boerderij Sainte-Anne, waar de simpele zielen die de aarde bewerken met een dwaze glimlach voorbijkwamen, zwaaiend met hun armen, met de mond halfopen zodat een punt van de tong zichtbaar werd, en met een gemene grijns.

Natuurlijk sprak Lise onderweg nooit, maar vreemd genoeg, hadden wij ook geen woorden nodig, want als wij elkaar zagen, lazen wij in elkaars blik wat we wilden zeggen, zodat ik zelf meestal ook zweeg.

Langzamerhand kreeg ik mijn krachten terug en zou ik in de tuin kunnen werken; ik zag die tijd met ongeduld tegemoet, want ik verlangde ernaar om voor de anderen te doen, wat zij voor mij gedaan hadden: voor hen te werken en naarmate mijn krachten het vergunden, terug te geven, wat ze mij gegeven hadden. Ik had nooit gewerkt, want hoe vermoeiend verre tochten ook zijn mochten, zij zijn niet te vergelijken met de bestendige arbeid, die veel goede wil en ijver eist; maar het scheen, dat ik goed werkte, tenminste dat ik met lust het voorbeeld van hen, die mij omringden, volgde.

Het was de tijd, waarop de anjelieren naar de markt te Parijs gebracht werden en vader Acquin had aan deze bloemen al zijn zorg gewijd; onze tuin stond er vol mee, er waren rode, witte en paarse, verschillende kleuren, netjes van elkaar gescheiden onder het glas, zodat men witte en rode lijnen naast elkaar zag, wat er leuk uitzag, en 's avonds, voordat de kassen gesloten werden, was de lucht met de geur van deze bloemen vervuld.

De taak, die men mij had opgedragen, was in overeenstemming met mijn krachten; zij bestond voornamelijk om 's morgens de ruiten van de broeikasten af te tillen, wanneer de nachtvorst voorbij was, en ze 's avonds daarmede weer te bedekken, voordat de vorst inviel; overdag moest ik ervoor zorgen, dat zij met rietmatten overdekt werden, om de planten tegen de zon te beschermen. Dat was niet moeilijk en niet zwaar, maar het duurde toch lang, daar ik wel een paar honderd ruiten twee keer per dag moest verleggen en er steeds voor moest zorgen, dat het te warm noch te koud werd.

Gedurende die tijd bleef Lise altijd bij het toestel, dat diende om het water voor de besproeiing op te pompen, en als de oude Cocotte, wiens ogen met een lederen klap waren geblinddoekt, vermoeid van het rondlopen zijn pas vertraagde, dan klapte zij met haar kleine zweep. Een van haar broers stortte de emmers uit, die gevuld opgehaald werden en de ander hielp zijn vader; zo had iedereen zijn werk en niemand liet tijd verloren gaan.

In mijn dorp had ik de boeren vaak aan het werk gezien, maar ik had absoluut geen idee van de moed en de inspanning, die de arbeid van de tuinlieden in de omgeving van Parijs vereist, die 's morgens nog vóór het opkomen van de zon reeds moeten opstaan, en eerst laat in de avond zich ter rust kunnen begeven, zich geheel aan hun werk wijden en daarvoor hun beste krachten inspannen; ik had ook het land zien bebouwen, maar ik wist niet hoeveel schatten het kon voortbrengen, als men het voortdurend bewerkte: ik was in een goede leer bij vader Acquin.

Ik moest niet altijd bij de broeikassen werken; toen ik weer geheel hersteld was, mocht ik ook bloemen planten en ervoer ik het genot, die te zien groeien; dat was mijn werk, mijn eigendom, mijn schepping en dat maakte mij trots; ik was dus ergens voor geschikt en ik gaf hiervan de bewijzen. Maar wat mij nog gelukkiger maakte was, dat ik zelf voelde, dat ik het goed deed, hetgeen de moeite dubbel loont; dit verzeker ik u.

Ondanks de vermoeienissen, dat dit nieuwe leven voor mij meebracht, raakte ik toch spoedig aan al deze werkzaamheden gewend, die zo weinig leken op mijn vorig zwervend leven. In plaats van vrij rond te lopen, zoals vroeger, steeds de grote weg te volgen, moest ik mij thans tussen vier muren van een tuin opsluiten en van de morgen tot de avond hard werken, terwijl het hemd mij aan het lijf kleefde, met de gieters aan mijn arm en mijn blote voeten in beslijkte schoenen; maar iedereen werkte zo hard; de gieters van de vader waren nog zwaarder dan de mijne en zijn hemd was meer bezweet dan het mijne. Het doet ons goed, als wij, wanneer ons iets moeite kost, zien, dat anderen hetzelfde lot met ons delen. Bovendien had ik hier wat ik niet dacht dat ik ooit genieten zou: het leven in een huiselijke kring. Ik was niet langer alleen, ik was niet meer het verlaten kind; ik had een eigen bed; ik had een plaats aan de tafel, waaraan wij ons altijd verenigden. Als Alexis of Benjamin mij eens een klap gaf, dan was ik dat spoedig weer vergeten en 's avonds, als we de soep aten, waren wij weer de beste vrienden.

Om de waarheid te zeggen, moet ik bekennen, dat we niet altijd werkten en ons vermoeiden; wij hadden ook onze uren van rust en uitspanning; zij waren wel kort, maar daarom juist des te prettiger.

‘s Zondagsmiddags kwamen wij allen in een met wingerden begroeid prieel bij elkaar; ik nam dan mijn harp van de muur, die de hele week daaraan bleef hangen, en liet de kinderen dansen. Geen van allen had dansen geleerd, maar Alexis en Benjamin waren eens een bij ene bruiloftsfeest geweest in Mille-Colonnes, en daarvan herinnerden ze zich een contradans. Door die herinnering werden ze geholpen. Waren ze moe van het dansen, dan verzochten zij mij om iets voor hen te zingen en wanneer ik mijn Napolitaanse lied zong, dan had dat altijd het onweerstaanbare effect op Lise.

Fenesta vascia e patrons crudele.

Nooit zong ik het laatste couplet zonder dat haar ogen vochtig werden.

Om haar dan enige afleiding te geven, liet ik terstond een vrolijk stukje volgen, waarbij Capi kon optreden. Voor hem waren die zondagen ook feestdagen; zij herinnerden hem aan het verleden en als hij zijn rol gespeeld had, zou hij die graag weer van voren af aan begonnen zijn.

Twee jaren gingen er op deze manier voorbij, en daar de tuinman mij dikwijls naar de markt meenam, naar de Quai aux Fleurs, de Madeleine, het Château-d'Eau, of soms ook bij andere tuinlieden, bij wie wij onze planten brachten, begon ik langzamerhand Parijs te leren kennen en te begrijpen, dat het geen stad van marmer en goud was, zoals ik mij vroeger verbeeldde, maar dat het evenmin slechts vuil en slijk was, zoals ik iets te snel had geconcludeerd op de dag van onze aankomst in Charenton en de wijk Mouffetard.

Ik zag monumenten, ik ging er nar binnen, ik wandelde langs de kaden en over de boulevards, in de tuin van Luxemburg, van de Tuileriën en de Champs Elysées. Ik zag standbeelden. Ik bleef de menigte vol bewondering gadeslaan. Ik begon mij een idee te vormen van het leven, dat men in een hoofdstad leidt.

Gelukkig bestond mijn opvoeding niet alleen in datgene wat ik toevallig op mijn wandelingen of mijn tochten door Parijs zag. Voordat "de vader" zich als tuinman gevestigd had, was hij werkzaam geweest in de boomkwekerij van de Jardin des Plantes en daar was hij in aanraking gekomen met wetenschappelijke en gestudeerde mensen, en daardoor verlangden hij te lezen en te studeren. Verscheidene jaren had hij van zijn inkomen gespaard om boeken te kopen en die in zijn vrije tijd te lezen. Maar toen hij getrouwd was en kinderen had, kreeg hij minder vrije tijd, want hij moest toen zorgen, dat allen aan de kost kwamen; zijn boeken bleven van toen af gesloten, maar ze werden niet verloren of verkocht; hij bewaarde ze zorgvuldig in een kast. De eerste winter die ik in de familie Acquin doorbracht, duurde zeer lang en hoewel het werken in de tuin niet geheel gestaakt werd, viel er toch maanden achtereen weinig te werken. ‘s Avonds kwamen wij dan bijeen bij de haard; de oude boeken werden uit de kast gehaald en onder ons verdeeld. Voor het grootste gedeelte gingen zij over planten en kruiden en de geschiedenis daarvan; voorts waren er enige reisverhalen. Alexis en Benjamin hadden echter niet die lust in lezen en studeren, die hun vader in zijn jeugd bezat; geregeld vielen zij dan iedere avond, nadat het boek geopend was, bij de derde of vierde pagina in slaap. Ik voor mij, die minder slaperig of leergieriger was, bleef, totdat wij naar bed gingen, doorlezen: de eerste lessen, die Vitalis mij gegeven had, waren dus niet verloren gegaan, en wanneer ik dit bij mezelf zei, terwijl ik naar bed ging, dacht ik altijd met dankbaarheid aan hem.

Mijn leergierigheid herinnerde de vader weer aan de tijd, toen hij op zijn eten zoveel mogelijk bezuinigde om boeken aan te kunnen schaffen; hij bracht mij soms ook wel nieuwe boeken uit Parijs mee. Zijn keus liet hij aan het toeval over en dikwijls zelfs ging hij alleen op de titels af; in elk geval, het waren boeken en al mochten zij mijn geest een weinig in de war brengen, met de tijd zou dat wel in orde komen en ontegenzeglijk is mij veel goeds daarvan bijgebleven.

Lise kon niet lezen, maar toen zij mij, zodra ik een uur vrij had, in een boek verdiept zag, verlangde zij te weten, wat mij zoveel belangstelling inboezemde. In het begin wilde zij mij altijd de boeken afnemen, die mij beletten om met haar te spelen; maar toen zij zag, dat ik, ondanks alles, toch altijd weer naar mijn boeken terugkeerde, verzocht zij mij haar te vertellen, wat erin stond. Een nieuwe band vormde zich daardoor tussen ons. Daar zij vaak in zichzelf gekeerd was en haar verstand goed ontwikkeld was, zonder dat zij ooit kon deelnemen aan beuzelachtige of onbeduidende gesprekken, moest zij een grote vergoeding in het lezen vinden, hetgeen zij er dan ook werkelijk in vond: een afleiding en voedsel voor haar geest.

Hoeveel uren hebben wij niet samen doorgebracht: zij naast mij, geen ogenblik haar ogen van mij afwendende, terwijl ik aan het lezen was. Dikwijls hield ik even op, als ik een woord of een zin niet begreep, en dan zag ik haar aan. Lange tijd zochten wij dan, en wanneer wij het niet te weten kwamen, dan beduidde zij mij met een gebaar, dat ik maar moest voortgaan, alsof zij zeggen wilde: "later". Ik leerde haar ook tekenen, dat wil zeggen, zoals ik tekenen kon. Dit duurde echter lang en was veel moeilijker, maar het lukte mij toch. Ongetwijfeld was ik zelf geen groot meester, maar wanneer meester en leerling het met elkaar eens zijn, is dit dikwijls meer waard dan talent. Welk een vreugde was het, toen zij enige lijnen kon zetten, waaruit men kon opmaken, wat zij voorstellen wilde! Vader Acquin omhelsde mij:

--Nou, zei hij lachend, ik had een grotere stommiteit kunnen begaan dan jou in huis te nemen. Lise zal het je later terugbetalen.

Later, dat wil zeggen, wanneer zij weer spreken kon, want men had de hoop nog niet opgegeven, dat zij eenmaal haar spraak zou terugkrijgen; de dokters hadden echter gezegd, dat zij er voor het ogenblik niets aan doen konden en zij de crisis moesten afwachten.

"Later" betekende ook een treurig schudden met haar hoofd, wanneer ik een van mijn liedjes voor haar gezongen had. Zij had ook op de harp willen leren spelen en al spoedig liet zij even vlug als ik haar vingers over dat instrument glijden. Maar natuurlijk kon ik haar niet leren zingen en dat speet haar. Dikwijls zag ik tranen in haar ogen, die mij het bewijs waren, hoeveel zij er onder leed. Maar bij zulk een goed en zacht karakter duurt het verdriet niet lang; zij wiste haar tranen af en met een glimlach beduidde zij mij dat het "later" wel gebeuren zou.

Door vader Acquin als kind aangenomen en door zijn kinderen als een broer beschouwd, zou ik waarschijnlijk mijn levenlang op La Glacière gebleven zijn, als er niet een gebeurtenis plaats had gegrepen, die plotseling weer een verandering in mijn leven bracht; want het stond geschreven, dat ik niet lang gelukkig zou kunnen zijn, en dat juist wanneer ik meende zeker van mijn rust te zijn, het ogenblik was aangebroken, waarop ik weer, door omstandigheden buiten van mijn wil, tot een leven vol avonturen zou terugkeren.