Apocriefe boeken/Jezus Sirach 11
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Jezus Sirach 11 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 50-51. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 050.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 051.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 11. Ootmoed voor God en voorzichtigheid tegenover menschen brengt geluk. | ||
a | DE wijsheid des geringen brengt hem tot eer en plaatst hem bij de vorsten. | a Gen. 41 : 40. |
2 | Gij zult niemand prijzen wegens zijn groot aanzien, noch iemand ver- | Dan. 2 : 48. |
3 | achten wegens zijn gering voorkomen; want de bij is klein onder de | |
gevleugelde dieren en geeft nochtans de allerzoetste vrucht. | ||
4 | Verhef u niet wegens uwe kleederen en wees niet trotsch in uwe eer- | |
ambten; want de Heer is wonderbaar in zijne werken en niemand weet | ||
5 | wat hij doen wil. Vele tyrannen hebben beneden op de aarde moeten | |
zitten en dien is de kroon opgezet, van wien men niet gedacht had. | ||
| ||
6 | Vele groote heeren zijn tegrondegegaan, en machtige koningen zijn | |
anderen in de handen geraakt. | ||
7 | Veroordeelt niemand, eer gij de zaak tevoren kent: ken het tevoren en | |
8 | straf het dàn. Gij zult niet oordeelen, eer gij de zaak hoort; en laat de | |
lieden tevoren uitspreken. | ||
9 | Meng u niet in vreemde zaken, en zit niet bij een onrechtvaardig oordeel. | |
10 | Mijn kind, steek u niet in velerlei bedrijven; want als gij velerlei voor- | |
neemt, zult gij er niet veel aan winnen; of gij er al naar streeft, zoo | ||
verkrijgt gij het toch niet; en of gij er al aan ontkomen wildet, zoo komt | ||
11 | gij er toch niet uit. Menigeen maakt het zich zuur en ijlt naar rijkdom, | |
en hindert slechts zichzelf daarmede. | ||
12 | Daarentegen gaat menigeen zachtjes aan, die wel hulp noodig had, en | |
13 | daarenboven zwak en arm is: — dien ziet God met genade aan en helpt | |
hem uit de ellende en brengt hem tot eer, zoodat velen zich over hem | ||
verwonderen. | ||
14 | Het komt alles van God, geluk en ongeluk, leven en dood, armoede | |
15 | en rijkdom. God geeft aan de vromen goederen, die blijven; 16 en wat | |
hij geeft, gedijt altoos. | ||
17 | Menigeen is karig en spaart, en wordt daardoor rijk, en denkt dat hij | |
18 | iets verworven heeft, en zegt: b Nu zal ik een goed leven hebben 19 en | b Luk. 12 : 19, 20. |
20 | zal eten en drinken van mijne goederen: en hij weet niet, dat zijn uur | |
zoo nabij is, en hij moet het alles aan anderen overlaten en sterven. | ||
21 | Blijf bij Gods woord en oefen u daarin en volhard in uw beroep; | |
22 | en verwonder u niet, dat de goddeloozen naar goed trachten. 23 Vertrouw | |
op God, en blijf in uw beroep; want het is voor den Heer zeer gemak- | ||
24 | kelijk een arme rijk te maken. God zegent de goederen der vromen en, | |
25 | als de tijd komt, gedijen zij ras. Zeg niet: Wat helpt mij dat en wat | |
26 | heb ik ondertusschen? Zeg niet: Ik heb genoeg, hoe kan het mij mis- | |
27 | lukken? Als het u welgaat, bedenk, dat het u weder kwalijk kan gaan; | |
en als het u kwalijk gaat, bedenk, dat het u weder wèl kan gaan. | ||
28 | Want de Heer kan licht een iegelijk vergelden in den dood, zooals hij | |
het verdiend heeft. | ||
29 | Een kwaad uur maakt, dat men alle vreugd vergeet; en als de mensch | |
30 | sterft, wordt hij gewaar hoe hij geleefd heeft. Daarom zult gij niemand | |
prijzen vóór zijn einde, want, wat man iemand geweest is, dat bevindt | ||
men bij zijne nakomelingen. | ||
31 | Herberg niet een iegelijk in uw huis; want de wereld is vol ontrouw | |
32 | en list. Een valsch hart is als een lokvogel op het slag en loert hoe hij | |
33 | u vangen kan. Want, wat hij goeds ziet, duidt hij op het ergste, | |
34 | en het allerbeste lastert hij op het hoogste. Van eene vonk wordt een | |
groot vuur en de goddelooze houdt niet op, voordat hij bloed vergiet. | ||
35 | Wacht u voor zulke boeven, zij hebben niets goeds in den zin: opdat zij | |
36 | u niet eene eeuwige schande toebrengen. Neemt gij een vreemde bij u | |
in, zoo zal hij u onrust verwekken en u uit uw eigendom verdrijven. |