Apocriefe boeken/Jezus Sirach 39

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Jezus Sirach 39

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 75-76. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 075.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 076.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Jezus Sirach
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19 · Hoofdstuk 20 · Hoofdstuk 21 · Hoofdstuk 22 · Hoofdstuk 23 · Hoofdstuk 24 · Hoofdstuk 25 · Hoofdstuk 26 · Hoofdstuk 27 · Hoofdstuk 28 · Hoofdstuk 29 · Hoofdstuk 30 · Hoofdstuk 31 · Hoofdstuk 32 · Hoofdstuk 33 · Hoofdstuk 34 · Hoofdstuk 35 · Hoofdstuk 36 · Hoofdstuk 37 · Hoofdstuk 38 · Hoofdstuk 39 · Hoofdstuk 40 · Hoofdstuk 41 · Hoofdstuk 42 · Hoofdstuk 43 · Hoofdstuk 44 · Hoofdstuk 45 · Hoofdstuk 46 · Hoofdstuk 47 · Hoofdstuk 48 · Hoofdstuk 49 · Hoofdstuk 50 · Hoofdstuk 51


[75]

[...]

HOOFDSTUK 39.

Over de Schriftgeleerden. — Vermaning tot verheerlijking Gods.

  MAAR, wie zich daartoe begeven zal, dat hij de wet des Hoogsten leere
  kennen, die moet de wijsheid van alle ouden onderzoeken, en in de
2 profeten zich oefenen; hij moet de geschiedenissen der vermaarde lieden
3 opmerken en daarover nadenken, wat zij beduiden en leeren; hij moet
  de geestelijke spreuken leeren en in de diepzinnige redenen zich oefenen.
4 Deze kan de vorsten dienen en bij de heeren zijn. 5 Hij kan naar vreemde
  landen gezonden worden; want hij kent reeds bij ondervinding, wat voor
6 de lieden goed of niet goed is. En hij denkt, hoe hij vroeg zal opstaan,
  om den Heer te zoeken, die hem geschapen heeft, en bidt tot den
7 Hoogste. Hij doet zijnen mond vrijmoedig open en bidt voor zijne
8 zonden. En wanneer dan de Heer alzoo verzoend is, geeft die hem
9 a den geest der wijsheid rijkelijk, zoodat hij overvloedig geven kan wijzen a Jak. 1 : 5.
10 raad en leering, waarvoor hij den Heer in zijn gebed dankt; en de
11 Heer geeft er zegen op, dat zijn raad en zijne leering doorgaan. En
  hij b overlegt het tevoren bij zichzelf, daarna spreekt hij zijnen raad en b Jez. Sir. 6 : 37.
12 zijne leering uit, en bewijst het met de Heilige Schrift; en velen ver-
13 wonderen zich over zijne wijsheid, en zij zal nimmer doorgaan. Hij
14 wordt nooit vergeten, en zijn naam blijft immer en altoos. Wat hij
  geleerd heeft, zal men verder prediken; en de gemeente zal hem prijzen.
15 Terwijl hij leeft, heeft hij een grooteren naam dan duizend anderen,
  en na zijnen dood blijft hem deze naam.
16       Ik heb nog wat meer te zeggen; want ik ben vol gedachten, als de
17 volle maan. Hoort naar mij, gij heilige kinderen, en wast op als de
18 rozen, aan de beekjes geplant, 18 en geeft aangenamen geur van u als
19 wierook, bloeit als de leliën en riekt aangenaam. Zingt loffelijk en looft
20 den Heer in al zijne werken, prijst zijnen naam heerlijk. Dankt hem
  en looft hem met zingen en geklank, en spreekt aldus in het danken:
21 Al de werken des Heeren zijn zeer goed; en wat hij gebiedt, geschiedt
22 op zijn tijd. En men behoeft niet te zeggen: Waartoe dat? Want op
  hunnen tijd komen zij als gewenscht; c gelijk toen door zijn gebod het c Ex. 14 : 22.
  water stond als muren en door zijn woord de wateren stonden alsof    Joz. 3 : 16.
  zij ergens in gevat waren.
23       Want wat hij door zijn gebod doet, is liefelijk; en men behoeft niet
24 te klagen over gebrek aan zijne hulp. De werken van alle menschen
25 zijn vóór hem en voor zijne oogen is niets verborgen. Hij ziet alles van
  het begin der wereld tot aan het einde der wereld, en voor hem is geen
26 ding nieuw. Men behoeft niet te zeggen: Waartoe dat? Want hij heeft
27 elk ding geschapen, dat het tot iets dienen zou. Want zijn zegen vloeit
28 daarheen als eene rivier, en drenkt de aarde als een zondvloed: wederom
  zijn toorn treft de volken, alsof hij een waterrijk land verdrogen laat.
29 d Zijn doen is bij de heiligen recht, maar de goddeloozen stooten zich d Ps. 18 : 27.
  daaraan.
30       Alwat van den beginne geschapen is, is voor de vromen goed, maar
31 voor de goddeloozen schadelijk. De mensch heeft tot zijn leven noodig
  water, vuur, ijzer, zout, meel, honing, melk, wijn, olie en kleederen:
32 dat alles komt den vromen ten goede en den goddelooze tot schande.
33 De winden zijn ook eensdeels tot wraak geschapen en door hun stormen
34 doen zij schade; en als de straf komen zal, razen zij, en voeren den
35 toorn uit desgenen, die hen geschapen heeft. Vuur, hagel, honger, dood,
36 dat is alles tot wraak geschapen. De wilde dieren, schorpioenen, slangen
  en het zwaard zijn óók tot wraak geschapen, om de goddeloozen te
37 verderven. Met vreugde e doen zij zijn bevel en zijn gereed, waar hij e Ps. 148 : 8.


[76]

  ze noodig heeft op de aarde; en als het uur komt, houden zij niet op.
38       Dit is het wat ik begon en dacht te schrijven, namelijk: 39 dat al de
40 werken des Heeren goed zijn en elk op zijn tijd nuttig is, zoodat men
  niet behoeft te zeggen: Het is niet alles goed; want elk is op zijn tijd
44 kostelijk. Daarom moet men den naam des Heeren loven en danken
  met hart en mond.