Apocriefe boeken/Jezus Sirach 38

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Jezus Sirach 38

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 73-74. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 073.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 074.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Jezus Sirach
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19 · Hoofdstuk 20 · Hoofdstuk 21 · Hoofdstuk 22 · Hoofdstuk 23 · Hoofdstuk 24 · Hoofdstuk 25 · Hoofdstuk 26 · Hoofdstuk 27 · Hoofdstuk 28 · Hoofdstuk 29 · Hoofdstuk 30 · Hoofdstuk 31 · Hoofdstuk 32 · Hoofdstuk 33 · Hoofdstuk 34 · Hoofdstuk 35 · Hoofdstuk 36 · Hoofdstuk 37 · Hoofdstuk 38 · Hoofdstuk 39 · Hoofdstuk 40 · Hoofdstuk 41 · Hoofdstuk 42 · Hoofdstuk 43 · Hoofdstuk 44 · Hoofdstuk 45 · Hoofdstuk 46 · Hoofdstuk 47 · Hoofdstuk 48 · Hoofdstuk 49 · Hoofdstuk 50 · Hoofdstuk 51


[73]

[...]

HOOFDSTUK 38.

Hoe zich te gedragen in gezondheid, ziekte en bij sterfgevallen. — Over der handenarbeid.

  EER den geneesmeeste met behoorlijke eerbewijzingen, opdat gij hem
2 hebt in den tijd van nood; want de Heer heeft hem geschapen en de
  geneesmiddelen komen van den Hoogste, en de koningen eeren hem.
3 De kunst des geneesmeesters verhoogt hem en maakt hem groot bij
4 vorsten en heeren. De Heer laat de geneesmiddelen uit de aarde
5 opgroeien, en een verstandige veracht ze niet. a Immers werd het a Ex. 15 : 25.
  bittere water zoet door een hout, opdat men zijne kracht erkennen
6 zoude. En hij heeft zulke kunst den menschen gegeven, opdat hij
7 geprezen worde in zijne wonderdaden. Door haar geneest hij en verdrijft
  de smarten; en de kruidenmenger maakt zijne geneesmiddelen door haar.
8 In het kort: Gods werken kan men niet alle vertellen, en hij geeft
  alles wat goed is op de aarde.
9       Mijn kind, als gij krank zijt, zoo veracht het niet; maar bid den
10 Heer, zoo zal hij i gezondmaken. Sta af van de zonde en maak uwe
11 handen onbestrafbaar en reinig uw hart van alle misdaad; offer aan-


[74]

  genaam reukwerk en meelbloem tot een gedenkoffer; en geef een vat
12 offer, alsof gij vanhier moest; — laat alsdan den geneesmeester tot u
  komen, want de Heer heeft hem geschapen; en laat hem niet vàn u,
13 terwijl gij hem noodig hebt. De tijd kan komen, dat de kranke
14 alleen dáárdoor geholpen wordt, als zij den Heer bidden, dat het met
  hem beter moge worden en hij gezondheid verkrijge om langer te
15 leven. b Wie tegen zijnen Schepper zondigt, moet den geneesmeester b Ps. 107 : 17, 18.
  in de handen vallen.    Joh. 5 : 14.
16       Mijn kind, als er iemand sterft, zoo beween en beklaag hem, als
  ware u groot leed geschied, en omwind zijn lichaam op eene behoorlijke
17 wijs en laat hem eerlijk begraven. Gij moet bitter weenen en hartelijk
18 bedroefd zijn en rouwdragen, naardat hij geweest is, tenminste een
  paar dagen, opdat men niet kwalijk van u spreken moge; en troost u
19 ook weder, opdat gij niet te treurig wordt: Met de aanvechting blijft
20 ook de treurigheid en armoede tast het hart aan. Treurigheid en armoede
21 tasten het hart aan in de aanvechting, en gaan zich te buiten. Laat
  aan de treurigheid geen plaats in uw hart, maar ontsla u daarvan;
22 en denk aan het einde en vergeet dit niet. Want er is geen weder-
23 komen: het helpt hem niet, en gij doet u schade. Gedenk aan hem:
  gelijk hij gestorven is, moet gij óók sterven; gisteren was het aan mij,
24 heden is het aan u. Dewijl nu de doode in rust ligt, c zoo houd ook c 2 Sam. 12 : 20.
  op aan hem te denken; en troost u weder over hem, dewijl zijn geest
  op aan hem te denken; en troost u weder over hem, dewijl zijn geest
  vanhier gescheiden is.
25       Wie de Schrift leeren zal, kan geen anderen arbeid waarnemen; en
26 wien men onderwijzen zal, die moet niets anders te doen hebben. Hoe
  kan hij zich toeleggen iets te leeren, die ploegen moet, en die gaarne
  met de zweep de ossen drijft en met dergelijke werken te doen heeft,
27 en niet weet dan van ossen te spreken? Hij moet denken hoe hij den
  akker zal bouwen en moet laat en vroeg voeder aan de koeien geven.
28 Alzoo ook de schrijnwerkers en timmerlieden; die dag en nacht arbeiden,
  en beeldwerk snijden en naarstigheid aanwenden om menigerlei
  arbeid te verrichten, die moeten denken om het wèl te maken, en
29 vroeg en laat daarbij zijn, opdat zij het volbrengen. Alzoo een smid;
  die moet bij zijn aanbeeld zijn en zijne smederij waarnemen, en wordt
30 mat van het vuur en arbeidt zich moede over den smidsoven; het geluid
  der hamers slaat hem de ooren vol; en hij let daarop hoe hij het werk
31 recht zal maken 31 en moet denken om het gereed te maken, en vroeg
32 en laat daarbij zijn, opdat hij het goed uitvoere. Alzoo een potten-
  bakker; die moet bij zijn werk zijn en het wiel met zijne voeten omdrij-
  ven; en hij moet gestadig met zorg zijn werk doen en heeft zijn bepaald
33 dagwerk; hij moet met zijne armen van het leem zijne vaten maken en
34 moet zich naar zijne voeten moede bukken; hij moet denken om het
35 goed te verglazen en vroeg en laat den oven vegen. Deze allen troosten
  zich met hun handwerk en een iegelijk bevlijtigt zich om zijn ambacht
36 te verstaan; men kan ze in de stad niet missen: — 37 maar men kan
  ze nergens heenzenden; zij kunnen ook de ambten niet waarnemen noch
38 in de gemeente regeeren; zij kunnen het verstand niet hebben om in
  de schrift te onderwijzen, noch het recht en de gerechtigheid te pre-
39 diken; wijze spreuken worden bij hen niet gevonden, maar zij moeten
  de tijdelijke nering waarnemen, en zij denken niet verder dan hetgeen
  zij met hunnen arbeid kunnen winnen.