Apocriefe boeken/Jezus Sirach 40

Uit Wikisource

Jezus Sirach 40

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 76-77. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 076.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 077.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Jezus Sirach
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19 · Hoofdstuk 20 · Hoofdstuk 21 · Hoofdstuk 22 · Hoofdstuk 23 · Hoofdstuk 24 · Hoofdstuk 25 · Hoofdstuk 26 · Hoofdstuk 27 · Hoofdstuk 28 · Hoofdstuk 29 · Hoofdstuk 30 · Hoofdstuk 31 · Hoofdstuk 32 · Hoofdstuk 33 · Hoofdstuk 34 · Hoofdstuk 35 · Hoofdstuk 36 · Hoofdstuk 37 · Hoofdstuk 38 · Hoofdstuk 39 · Hoofdstuk 40 · Hoofdstuk 41 · Hoofdstuk 42 · Hoofdstuk 43 · Hoofdstuk 44 · Hoofdstuk 45 · Hoofdstuk 46 · Hoofdstuk 47 · Hoofdstuk 48 · Hoofdstuk 49 · Hoofdstuk 50 · Hoofdstuk 51


[76]

[...]

HOOFDSTUK 40.

Klacht over ’s menschen ellende. — Beteekenis der aardsche goederen. — Over bedelarij.

  a HET is een ellendig, jammerlijk ding met het leven van alle menschen, a Ps. 90 : 10.
  van den moederschoot af totdat zij in de aarde begraven worden, die
2 onzer aller moeder is: er is altoos zorg, vrees, hoop en ten laatste de
3 dood; zoowel bij hem, die hooge eereposten bekleedt, als bij den geringste
4 op de aarde; zoowel bij hem, die purper en kroon draagt, als bij hem,
  die eene grove pij aanheeft. Er is altijd toorn, ijver, tegenspoed, onrust
5 en doodsgevaar, nijd en twist. En als iemand des nachts op zijn bed
6 rusten en slapen zal, vallen hem menigerlei gedachten in. Al rust hij
  een weinig, het is toch niets; want hij verschrikt in den droom, alsof
7 bij de vijanden zag komen. En als hij ontwaakt en ziet, dat hij behou-
  den is, is hij als iemand, die uit den slag ontloopen is, en hij is won-
  derblijde, dat de vrees niets geweest is.
8       Dat wedervaart alle vleesch, beide menschen en vee, maar den god-
9 deloozen zevenmaal meer. Moord, bloed, twist, zwaard, ongeluk, honger,
10 verderf en plaag, 10 dat is alles gemaakt tegen de goddeloozen; b want b Gen. 6 : 13.
  om hunnentwil moest ook de zondvloed komen.
11       Alwat uit de aarde komt, c moet weder tot aarde worden, d gelijk c Gen. 3 : 19.
  alle wateren weder in de zee vlieten. d Pred. 1 : 7.
12       Alle geschenken en onrechtvaardigheid goed moeten ondergaan, maar de
13 waarheid blijft eeuwig. De goederen der goddeloozen verdrogen als eene
14 beek, gelijk een donder wegruischt in den regen. Zij zijn vroolijk,
  zoolang zij geschenken ontvangen, maar op het laatst gaan zij toch
  tegronde.
15       De nakomelingen der goddelooze zullen geen takken krijgen, en de
16 wortel der onrechtvaardigen staat op eene steile steenrots. En al ware het,
  dat zij zeer vochtig en aan het water stonden, zoo worden zij toch uit-
17 gegroeid, als alle gras. Maar weldoen is als een gezegende hof en barm-
  hartigheid blijft eeuwig.
18       Wie zich met zijn arbeid onderhoudt en zich tevreden stelt, heeft een
  zoet gerust leven; dat heet een schat boven alle schatten vinden.
19       Kinderen krijgen en steden verbeteren verwerft eene eeuwige gedach-
  tenis, maar eene onberispelijke huisvrouw meer dan die beide.
20       Wijn en snarenspel verheugen het hart, maar de wijsheid is liefelijker
  dan die beide.
21       Fluiten en harpen geven aangenaam geluid, e maar eene vriendelijke e Spr. 12 : 25.
  rede beter dan die beide.
22       Uw oog ziet gaarne hetgeen liefelijk en schoon is, maar een groen
  zaaiveld liever dan die beide.
23       De ééne vriend komt tot den ander in den nood, maar man en vrouw
  veel meer.
24       De ééne broeder helpt den ander in den nood, maar barmhartigheid
  helpt veel meer.
25       Goud en zilver behouden een man, maar een goede raad veel meer.
26       Geld en goed maakt moed, maar de vrees des Heeren veel meer.
27       Aan de vrees des Heeren ontbreekt niets, en zij heeft geen hulp noodig.


[77]

28 De vrees des Heeren is een gezegende hof, en niets is zoo schoon als zij.
29       Mijn kind, begeef u niet tot bedelen: het is beter te sterven dan te
30 bedelen. Wie zich op eens anders tafel verlaat, denkt zich niet met
  eere te onderscheiden; want hij moet zich bezondigen om vreemde spijs.
31 Maar een verstandig wijs man wacht zich daarvoor. 32 Bedelarij smaakt
  den onbeschaamden mond wèl, maar hij zal ten laatste eene kwade koorts
  daarvan krijgen.