Apocriefe boeken/Jezus Sirach 36
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Jezus Sirach 36 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 71-72. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 071.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 072.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 36. Gebed van Gods volk om hulp. — Lof van de goede huisvrouw. | ||
HEER, Almachtige God, ontferm u over ons, 2 en verhoor ons, en | ||
3 | verschrik alle volken. Hef uwe hand op over de vreemdelingen, opdat | |
| ||
4 | zij uwe macht zien. Gelijk gij voor hunne oogen geheiligd wordt bij | |
5 | ons, bewijs u alzoo heerlijk aan hen voor onze oogen, opdat zij erkennen | |
6 | gelijk wij erkennen, a dat er geen ander God is dan gij, Heer. Doe | a 2 Kon. 19 : 19. |
7 | nieuwe teekenen en nieuwe wonderen. Betoon uwe hand en uwen | |
8 | rechterarm heerlijk. Verwek uwe gramschap en giet den toorn uit. | |
9 | Roei den tegenpartijder uit en verbrijzel den vijand. 10 En maak er | |
haast mede en gedenk aan uwen b eed; opdat men uwe wonderdaden | b Deut. 32 : 40, 41. | |
11 | prijze. De toorn des vuurs moge hen verteren, die zoo zorgeloos leven; | |
12 | en wie uw volk leed aandoen, mogen omkomen. Verbrijzel de hoofden | |
der vorsten, die ons vijandig zijn, en zeggen: Wij zijn het alleen. | ||
13 | Vergader al de stammen van Jakob en laat ze uw erfdeel zijn, gelijk van | |
14 | den beginne. Ontferm u over uw volk, dat van u zijnen naam heeft, | |
15 | en over Israël, dien gij uwen c eersten zoon noemt. d Ontferm u over | c Ex. 4 : 22. |
16 | de stad Jeruzalem, waar uw heiligdom is, en waar gij woont. Richt | d Ps. 102 : 14. |
Zion weder op, opdat aldaar uw woord weder opga, en uwe eer onder | ||
17 | het volk groot worde. Geef uwe getuigenis aan degenen, die van den | |
beginne uw eigendom geweest zijn, en vervul de profetiën, die in uwen | ||
18 | naam verkondigd zijn. Vergeld dengenen, die op u wachten, opdat | |
19 | uwe profeten waarachtig bevonden worden. Verhoor, Heer, het gebed | |
dergenen, die u aanroepen, naar Aärons e zeggen over uw volk, opdat | e Num. 6 : 23-26. | |
allen, die op de aarde wonen, erkennen, dat gij, Heer, de eeuwige | ||
God zijt. | ||
20 | De buik neemt allerlei spijs tot zich: nochtans is de ééne spijs beter | |
21 | dan de andere. Gelijk de tong het wildbraad onderscheidt, merkt een | |
22 | verstandig hart de valsche woorden. Een bedriegelijk mensch kan | |
iemand in een ongeluk brengen, maar iemand, die ervaren is, weet zich | ||
daarvoor te wachten. | ||
23 | Een vrouw moet iederen man aannemen; maar onder de dochters | |
neemt men de eene liever dan de andere. | ||
24 | Eene schoone vrouw verheugt haren man en een man heeft niets | |
25 | liever: indien zij daarbij vriendelijk en vroom is, vindt men des mans | |
26 | gelijke niet. Wie eene [goede] huisvrouw heeft, brengt zijn goed tot | |
een schat, en heeft een getrouwe hulp en eene zuil, waarop hij zich | ||
27 | verlaten kan. Waar geen heining is, wordt het goed verwoest; en | |
28 | waar geen huisvrouw is, gaat de huiswaard bijster dwalende. Gelijk men | |
een straatroover niet vertrouwt, die van de ééne stad in de andere | ||
sluipt, zoo betrouwt men ook een man niet, die geen eigen woning | ||
heeft, en intrekken moet waar hij laat aankomt. |