Apocriefe boeken/Jezus Sirach 49

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Jezus Sirach 49

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, p. 84. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 084.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Jezus Sirach
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19 · Hoofdstuk 20 · Hoofdstuk 21 · Hoofdstuk 22 · Hoofdstuk 23 · Hoofdstuk 24 · Hoofdstuk 25 · Hoofdstuk 26 · Hoofdstuk 27 · Hoofdstuk 28 · Hoofdstuk 29 · Hoofdstuk 30 · Hoofdstuk 31 · Hoofdstuk 32 · Hoofdstuk 33 · Hoofdstuk 34 · Hoofdstuk 35 · Hoofdstuk 36 · Hoofdstuk 37 · Hoofdstuk 38 · Hoofdstuk 39 · Hoofdstuk 40 · Hoofdstuk 41 · Hoofdstuk 42 · Hoofdstuk 43 · Hoofdstuk 44 · Hoofdstuk 45 · Hoofdstuk 46 · Hoofdstuk 47 · Hoofdstuk 48 · Hoofdstuk 49 · Hoofdstuk 50 · Hoofdstuk 51


[84]

[...]

HOOFDSTUK 49.

Van Jozia en de koningin van Juda, verschillende profeten, beroemde mannen en aartsvaders.

  DE naam Josía is als een edel reukwerk uit den artsenijwinkel. 2 Hij is
3 zoet als honing in den mond en als een snarenspel bij den wijn. a Hij a 2 Kon. 23 : 1-25.
  had groote genade, om het volk te bekeeren en de gruwelen der afgo-
4 derij weg te doen. Hij richtte zijn gansche hart op den Heer; hij beurde
  den waren godsdienst weder op, toen het land vol afgoderij was.
5       Alle koningen, uitgenomen David, Hizkía en Josía, hebben zich be-
6 zondigd; want zij verlieten de wet des Hoogsten. 7 Daarna was het uit
  met de koningen van Juda; want zij moesten hun koninkrijk aan anderen
8 overlaten en hunne heerlijkheid aan een vreemd volk; die verbrandden
  de uitverkoren stad des heiligdoms en maakten hare straten woest;
9 b gelijk Jeremia geprofeteerd had, dien zij zeer kwalijk behandelden; b Jer. 21 : 10.
  die c in den moederschoot tot een profeet uitverkoren was, dat hij uit-    Jer. 34 : 2.
  roeien, verbreken en verwoesten, en weder opbouwen en planten zou. c Jer. 1 : 4-10.
10 d Ezechiël zag de heerlijkheid des Heeren in een gezicht, hetwelk hij d Ez. 1 : 4-28.
11 hem toonde uit den wagen der cherubs. Hij heeft geprofeteerd tegen
12 de vijanden en troost verkondigd dengenen, die recht doen. En het
  gebeente der twaalf profeten groent nog waar zij liggen; want zij hebben
  Jakob getroost en verlossing beloofd, waarop zij zekerlijk hopen moesten.
13       Hoe zullen wij e Zerubbabel prijzen, die als een f ring aan de rech- e Ezra 3 : 2.
14 terhand was, en g Jesúa, den zoon van Jozadak, die in hunnen tijd den f Hagg. 2 : 23.
  tempel bouwden en het heilige huis voor den Heer weder oprichtten, g Ezra 3 : 2.
15 h hetwelk blijven zou tot eene eeuwige heerlijkheid. En i Nehemia is h Hagg. 2 : 7, 9.
  altijd te prijzen, die ons de verstoorde muren weder opgericht en de i Neh. 2 : 17.
  poorten met sloten bezet en onze huizen herbouwd heeft.    Neh. 7 : 1.
16       j Niemand is op de aarde geschapen, die aan Henoch gelijk is; want j Gen. 5 : 24.
17 hij is van de aarde weggenomen. k Noch aan Jozef, die een heer over k Gen. 42 : 6.
18 zijne broeders was en een behouder zijns volks. l Zijn gebeente werd    Gen. 50 : 20.
19 wederom naar huis gebracht. m Seth en n Sem zijn onder de lieden l Gen. 50 : 25.
20 in groote eer geweest. Maar Adam is geëerd boven alwat leeft, o omdat    Joz. 24 : 32.
  hij het eerst door God geschapen is. m Gen. 4 : 25.
    n Gen. 9 : 26.
    o Gen. 2 : 7.