Apocriefe boeken/Jezus Sirach 41

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Jezus Sirach 41

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, p. 77. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 077.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Jezus Sirach
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19 · Hoofdstuk 20 · Hoofdstuk 21 · Hoofdstuk 22 · Hoofdstuk 23 · Hoofdstuk 24 · Hoofdstuk 25 · Hoofdstuk 26 · Hoofdstuk 27 · Hoofdstuk 28 · Hoofdstuk 29 · Hoofdstuk 30 · Hoofdstuk 31 · Hoofdstuk 32 · Hoofdstuk 33 · Hoofdstuk 34 · Hoofdstuk 35 · Hoofdstuk 36 · Hoofdstuk 37 · Hoofdstuk 38 · Hoofdstuk 39 · Hoofdstuk 40 · Hoofdstuk 41 · Hoofdstuk 42 · Hoofdstuk 43 · Hoofdstuk 44 · Hoofdstuk 45 · Hoofdstuk 46 · Hoofdstuk 47 · Hoofdstuk 48 · Hoofdstuk 49 · Hoofdstuk 50 · Hoofdstuk 51


[77]

[...]

HOOFDSTUK 41.

Vrees voor den dood. — Vloek der goddeloozen. — Valsche en loffelijke schaamte.

  O dood, hoe bitter zijt gij, als een mensch aan u denkt, die goede dagen
2 en genoeg heeft en zonder zorg leeft 2 en wien het welgaat in alle dingen,
3 en die nog wel eten kan. O dood, hoe wèl doet gij den nooddruftige,
4 die zwak en oud is, die in alle zorgen steekt, en niets hier te
  hopen en noch te verwachten heeft.
5       Vrees den dood niet; denk, dat het zoo van den Heer bestemd is over
  a alle vleesch, beiden èn wie vóór u geweest zijn èn wie ná u komen a Ps. 89 : 49.
6 zullen; en wat weigert gij tegen Gods wil, al leeft gij tien, honderd of
7 duizend jaren? Want in den dood vraagt men niet hoelang iemand geleeft heeft.
8       b De kinderen der goddeloozen en die met de goddeloozen gezelschap b Wijsh. 3 : 12.
9 houden, worden niets dan gruwelen. Het erfgoed van de kinderen der
10 goddeloozen vergaat en hunne nakomelingen moeten veracht zijn. c De c Wijsh. 4 : 6.
  kinderen moeten klagen over den goddeloozen vader; want zijnenthalve
  zijn zij veracht.
11       Wee u, goddeloozen, die de wet des Hoogsten verlaat. 12 Of gij leeft
13 of sterft, gij zijt d vervloekt. Gelijk alwat uit de aarde komt weder tot d Deut. 27 : 26.
  aarde wordt, alzoo komen de goddeloozen uit den vloek tot de ver-
  doemenis.
14       Het lijden van een mensch mag hier duren, zoolang hij leeft; e maar e Spr. 10 : 7.
  de naam der goddeloozen moet verdelgd worden, want hij deugt niet.
15 Zie toe, dat gij een goeden naam behoudt: die blijft zekerder dan duizend
16 groote schatten gouds. Een leven, het zij zoo goed als het wil, duurt
  slechts een kleinen tijd; maar een goede naam blijft eeuwig.
17       Mijne kinderen, als het u welgaat, zoo ziet toe en blijft in Gods vreeze.
18 Zoo schaamt u nu over hetgeen ik u zeggen wil. 19 f Men schaamt zich f Jez. Sir. 4 : 25.
  dikwijls, waar men zich niet schamen moest; en men staat dikwijls toe
20 hetgeen men niet moest toestaan. Vader en moeder behooren zich te
21 schamen over hoererij, een vorst en heer over leugens, een rechter en
  raad over onrecht, de gemeente en het volk over ongehoorzaamheid,
22 een naaste en vriend over leed te doen, een buurman over het stelen.
23 Schaam u, dat gij met uwen arm op het brood over tafel ligt, 24 schaam
  u, dat gij kwalijk bestaat in de rekening, en niet dankt, als men u groet;
25 schaam u om naar de hoeren te zien en uw aangezicht van uwe bloed-
26 vrienden af te wenden; schaam u om het erfdeel en de bruidschat door
27 te brengen en eens anders huisvrouw te begeeren; schaam u om eens
28 anders dienstmaagd te begeeren en bij haar bed te staan; g schaam u om g Jez. Sir. 28 : 15.
  uwen vriend wat voor te houden; en als gij hem wat geeft, verwijt het
29 hem niet; h schaam u na te zeggen alwat gij gehoord hebt, en geheime. h Jez. Sir. 27 : 17.
  toevertrouwde redenen te openbaren; — dan schaamt gij u recht en zult
  allen lieden lief en waard zijn.