Apocriefe boeken/Jezus Sirach 25
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Jezus Sirach 25 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 62-63. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 062.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 063.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 25. Lof der wijsheid, der eendracht en der godsvrucht. Schildering van een booze vrouw | ||
DRIE schoone dingen zijn er, die beiden, Gode en den menschen, behagen. | ||
2 | a als broeders éénsgezind zijn, en de geburen zich liefhebben, en man | a Ps. 133 : 1. |
en vrouw elkander verstaan. | ||
3 | Drie stukken zijn er, waartegen ik van harte vijandig ben, en hun | |
4 | bestaan verdriet mij zeer: als een arme hoovaardig is, en een rijke | |
gaarne liegt, en een oude dwaas een overspeler is. | ||
5 | Als gij in de jeugd niet vergadert, wat zult gij in den ouderdom | |
vinden? | ||
6 | O hoe fraai staat het, als de grijze hoofden wijs en de ouden verstandig | |
7 | en de beheerschers schrander en voorzichtig zijn! 8 Dit is de kroon der | |
ouden, als zij veel ondervonden hebben, en hunne eer is God te vreezen. | ||
9 | Negen stukken zijn er, die ik in mijn hart als hoog te prijzen houd, en | |
10 | het tiende wil ik met mijnen mond noemen: een man, die vreugd aan | |
zijne kinderen heeft; die beleeft, dat hij zijne vijanden niet ondergaan: | ||
11 | b welgelukkig is hij, die eene verstandige vrouw heeft; die met zijn | b Jez. Sir. 26 : 1. |
spreken geen schade doet; die niet dienen moet dezulken, die het niet | ||
| ||
12 | waardig zijn; c welgelukkig die een getrouwen vriend heeft; welgelukkig | c Jez. Sir. 6 : 14. |
13 | die verstandig is; en die leert waar men het gaarne hoort; o hoe groot | |
14 | is hij, die wijs is! — Maar wie God vreest, boven dien is niemand: | |
15 | want de vreeze Gods gaat boven alles: 16 wie daaraan vasthoudt, waarbij | |
kan men dien vergelijken? | ||
17 | Er is geen leed zoo groot als harteleed; 18 er is geen list boven | |
19 | vrouwenlist; er is geen loeren boven het loeren des bijdigaards; 20 er is | |
21 | geen wraakgierigheid boven de wraakgierigheid der vijanden; er is geen | |
hoofd zoo listig als het hoofd der slang, en er is geen toorn zoo bitter | ||
22 | als de toorn der vrouwen. Ik wil liever bij leeuwen en draken wonen, | |
23 | dan bij eene kwade vrouw. Als zij kwaad wordt, d verandert zij haar | d Gen. 4 : 6. |
24 | aangezicht en wordt zoo donker als een zwarte zak. Haar man moet | |
zich over haar schamen; en als men het hem verwijt, doet het hem | ||
25 | zeer in het hart. Alle boosheid is gering tegen de boosheid der vrouwen: | |
haar geschiede hetgeen den goddeloozen geschiedt. | ||
26 | Eene snapachtige vrouw is voor een stillen man gelijk een opgaande | |
27 | zandweg voor een grijsaard. Laat u niet bedriegen, omdat zij schoon | |
28 | is, en begeer haar daarom niet. 29 Als de vrouw den man rijkt maakt, | |
30 | is er niets dan twist, verachting en groote smaad. Eene kwade vrouw | |
31 | maakt een bedroefd hart, een treurig aangezicht en zieleleed. Eene | |
vrouw, waaraan de man geen vreugde heeft, maakt hem onverschillig | ||
32 | voor alle dingen. e De zonde stamt af van eene vrouw en om harentwil | e Gen. 3 : 6. |
33 | moeten wij allen sterven. Gelijk men het water geen doortocht moet | |
34 | laten, zoo moet men aan eene kwade vrouwe haren wil niet laten. Wil | |
zij u niet aan de hand gaan, zoo scheid u van haar. |