Apocriefe boeken/Jezus Sirach 51

Uit Wikisource

Jezus Sirach 51

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 85-86. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 085.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 086.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Jezus Sirach
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19 · Hoofdstuk 20 · Hoofdstuk 21 · Hoofdstuk 22 · Hoofdstuk 23 · Hoofdstuk 24 · Hoofdstuk 25 · Hoofdstuk 26 · Hoofdstuk 27 · Hoofdstuk 28 · Hoofdstuk 29 · Hoofdstuk 30 · Hoofdstuk 31 · Hoofdstuk 32 · Hoofdstuk 33 · Hoofdstuk 34 · Hoofdstuk 35 · Hoofdstuk 36 · Hoofdstuk 37 · Hoofdstuk 38 · Hoofdstuk 39 · Hoofdstuk 40 · Hoofdstuk 41 · Hoofdstuk 42 · Hoofdstuk 43 · Hoofdstuk 44 · Hoofdstuk 45 · Hoofdstuk 46 · Hoofdstuk 47 · Hoofdstuk 48 · Hoofdstuk 49 · Hoofdstuk 50 · Hoofdstuk 51


[85]

[...]

HOOFDSTUK 51.

Gebed en slotvermaning.

  IK dank u, Heer, mijn Koning, en prijs u, God, mijn Heiland. 2 Ik dank
3 uwen naam, dat gij mijne beschutting en hulp zijt en mijn lichaam uit
  het verderf, van den schrik der valsche tongen en leugenmonden verlost
4 hebt, en mij geholpen hebt tegen de vijanden en mij hebt verlost, naar
  uwe groote en hooggeprezen barmhartigheid, van het brullen dergenen,
5 die mij verslinden wilden, uit de hand dergenen, die mij naar het leven
6 stonden, uit vele droefenissen, in welke ik lag, uit den brand, die mij
  omringd had, midden uit het vuur, dat ik daarin niet verbrandde, uit
7 de diepe kaak des doods, van de valsche snappers en leugenaars voor
8 den koning en van het onrechtvaardig oordeel. Ik was den dood nabij


[86]

9 en mijn leven was bijna ten afgrond gezonken; ik was omringd en
10 niemand hielp mij; ik zocht hulp bij de menschen en vond ze niet: —
11 toen gedacht ik, Heer, aan uwe barmhartigheid, en hoe gij altijd
12 geholpen hebt; want gij redt allen, die op u wachten, en verlost hen
13 uit de hand der volken. Ik bad tot God tegen hunne gramschap en
14 smeekte om verlossing van den dood; en ik riep den Heer, mijnen
  Vader en Heerscher, aan, dat hij mij niet zoude verlaten in den nood,
15 en als de boozen dreigden en ik geen hulp had. Ik loof uwen naam
16 zonder ophouden en ik prijs en dank u; want mijn gebed is verhoord
17 en gij hebt mij verlost uit het verderf en van alle kwaad. 17 Daarom wil
  ik u danken, Heer, en loven, en uwen naam prijzen.
18       Toen ik nog jong was, eer ik verleid werd, zocht ik de wijsheid
19 onbeschroomd door mijn gebed. In den tempel bad ik daarom en wil
20 ze tot aan mijn einde toe zoeken. Mijn hart verheugt zich over haar,
21 als wanneer de druiven rijp worden. Ik ging rechttoe rechtaan tot
22 haar en spoorde haar van jongs af na en nam ze aan. Toen leerde ik
23 wèl en nam zeer toe door haar. Daarom dank ik hem, die mij wijsheid
24 gaf. Ik nam mij voor daarnaar te doen en mij op het goede toe te
25 leggen; en werd daarover niet te schande. Ik streefde van harte daar-
26 naar en was naarstig om er naar te doen. Ik hief mijne handen op
27 ten hemel: toen werd mijne ziel verlicht door de wijsheid, dat ik mijne
28 dwaasheid kende. Ik stond met ernst naar haar; zij en ik werden één
  hart van den beginne af; en ik vond ze rein; daarom zal ik niet ver-
29 worpen worden. Mijn hart verlangde naar haar en ik kreeg een goeden
30 schat. De Heer heeft mij door haar eene nieuwe tong gegeven, daar-
  mede wil ik hem prijzen.
31       Voegt u herwaarts tot mij, gij onervarenen, en komt bij mij in de
32 school. En wat u ontbreekt, kunt gij hier leeren; want gij zijt zekerlijk
33 zeer dorstig. Ik heb mijnen mond geopend en geleerd; bedenkt nu en
34 koopt u wijsheid, a terwijl gij ze zonder geld hebben kunt; en voegt a Jes. 55 : 1.
  uwen hals onder haar juk en laat u onderwijzen: men vindt ze nu nabij.
35 Ziet mij aan; ik heb een kleinen tijd moeite en arbeid gehad en heb
36 grooten troost gevonden. Neemt de leer aan als een grooten schat
37 zilver en behoud ze als een grooten hoop goud. Verheugt u over Gods
38 barmhartigheid en schaamt u niet hem te prijzen. Doet wat u geboden
  is, b terwijl gij den tijd hebt zoo zal hij het wèl beloonen op zijn tijd. b Gal. 6 : 10.