Apocriefe boeken/Jezus Sirach 3
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Jezus Sirach 3 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, p. 44. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 044.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 3. Over de gehoorzaamheid aan de ouders en den echten ootmoed. | ||
KINDEREN, geeft mij, uwen vader, gehoor; 2 en leeft zóó, a dat het u | a Deut. 5 : 16. | |
3 | welga. b Want de Heer wil den vader geleerd hebben door de kinderen, | b Ex. 20 : 12. |
en hetgeen eene moeder den kinderen gelast, wil hij gehouden hebben. | ||
4 | Wie zijnen vader eert, diens zonden zal God niet straffen; 5 en wie zijne | |
6 | moeder eert, die vergadert een goeden schat. Wie zijnen vader eert, | |
die zal ook vreugd aan zijne kinderen hebben; en, als hij bidt, wordt | ||
7 | hij verhoord. Wie zijnen vader eert, zal des te langer leven; en wie om | |
8 | des Heeren wil gehoorzaam is, aan dien heeft de moeder troost. Wie | |
den Heer vreest, eert ook den vader en dient zijne ouders en houdt hen | ||
9 | voor zijne gebieders. Eer vader en moeder metterdaad, met woorden en | |
10 | met lijdzaamheid, opdat hun zegen over u kome; 11 want de zegen des | |
vaders bouwt der kinderen huizen, maar de vloek der moeder rukt ze | ||
12 | omver. c Bespot de gebreken uws vaders niet, want dat is u geen eer; | c Gen. 9 : 25. |
13 | want den vader eeren is uwe eigene eer, en uwe moeder verachten is | |
14 | uwe eigene schande. Mijn kind, verzorg uwen vader in zijnen ouderdom | |
15 | en bedroef hem toch niet, zoolang hij leeft; en houdt het hem ten | |
goede, al werd hij kindsch, en veracht hem toch niet, omdat gij bekwamer | ||
16 | zijt; want de weldaad, aan den vader bewezen, zal nooit vergeten worden, | |
17 | en u zal goed geschieden, al is het, dat gij ook een zondaar zijt; en aan | |
u zal gedacht worden in den nood en uwe zonden zullen vergaan, gelijk | ||
18 | het ijs voor de zon. d Wie zijnen vader verlaat, is als een, die God | d Spr. 19 : 26. |
lastert; en wie zijne moeder bedroeft, die is vervloekt van den Heer. | ||
19 | e Mijn kind, blijf gaarne in een nederigen staat: dat is beter dan al | e Rom. 12 : 13. |
20 | hetgeen, waar de wereld naar tracht. Hoe hooger gij zijt, verootmoedig | |
21 | u zooveeltemeer, zoo zal de Heer u genadig zijn. Want de Heer is de | |
allerhoogste, en doet nochtans groote dingen door de ootmoedigen. | ||
22 | Tracht niet naar hooger staat en verhef u niet boven uw vermogen; | |
23 | maar wat God u bevolen heeft, neem dat vlijtig waar; want het baat | |
24 | u niet, dat gij haakt naar hetgeen u niet bevolen is; en wat niet tot | |
25 | uw ambt behoort, laat daar uwe voorbarigheid achter; want u is alreeds | |
26 | meer bevolen dan gij kunt verrichten. Zulke laatdunkenheid heeft velen | |
27 | bedrogen en hunne vermetelheid heeft hen ternedergeworpen. Want wie | |
28 | zich lichtvaardig in gevaar begeeft, komt er in om; en een vermetel | |
29 | mensch gaat het eindelijk kwalijk. Een vermetel mensch maakt zichzelf | |
30 | veel ongeluk en richt het ééne onheil na het andere aan; want hoogmoed | |
doet nooit goed en er kan niets dan kwaad uit ontspruiten. | ||
31 | Een verstandig mensch leert Gods woord gaarne; 32 en wie de wijs- | |
heid liefheeft, die hoort gaarne toe. | ||
33 | f Gelijk het water een branddend vuur uitbluscht, zoo verdelgt de aal- | f Tob. 4 : 11. |
34 | moes de zonden; en de opperste g Verdelger zal het hiernamaals gedenken | g Matth. 6 : 3, 4. |
en zal hem in ongeluk redden. |