Apocriefe boeken/Jezus Sirach 19
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Jezus Sirach 19 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, p. 57. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 057.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 19. Waarschuwing voor uitspattingen, gezwets en arglistigheid. | ||
EEN arbeider, die zich gaarne vol drinkt, wordt niet rijk; en wie het | ||
2 | weinige verwaarloost, die neemt allengkens af. Wijn en a vrouwen | a 1 Kon. 11 : 3, 4. |
3 | maken de wijzen dwaas; en wie de hoeren aanhangen, worden woest, | |
en krijgen motten en wormen ten loon en verdorren, anderen tot een | ||
opmerkelijk voorbeeld. | ||
4 | Wie licht gelooft, die is lichtvaardig en doet zichzelf schade, als hij | |
zich zoo laat verleiden. | ||
5 | Wie zich verheugt, omdat hij looze streken kan bedrijven, die wordt | |
veracht; maar wie zulke onnutte snappers haat, die voorkomt schade. | ||
6 | Hoort gij wat kwaads, zag dat niet na, want zwijgen schaadt u niet; | |
7 | gij moet het aan vriend noch vijand zeggen; 8 en openbaar het niet, zoo | |
9 | gij het zonder een kwaad geweten doen kunt, want men hoort u wel | |
10 | aan en let daarop, maar men haat u evenwel. Hebt gij iets gehoord, | |
laat het met u sterven, dan hebt gij een gerust geweten; want gij zult | ||
11 | er immers niet van bersten. Maar een dwaas lijdt weeën van zijn geheim, | |
12 | gelijk eene moeder van een voldragen kind; want een heimelijk woord | |
pijnigt het hart van den dwaas, gelijk een pijl, die in de heup steekt. | ||
13 | Spreek uwen naaste daarover aan: misschien heeft hij het niet gedaan; | |
14 | of, zoo hij het gedaan heeft, dat hij het niet weer doe. Spreek uwen | |
naaste daarover aan: misschien heeft hij het niet gesproken; maar heeft | ||
15 | hij het gezegd, dat hij het niet weer doe. Spreek uwen vriend daar- | |
over aan; want men liegt gaarne van de lieden, daarom geloof niet alles | ||
16 | wat gij hoort: b dikwijls ontglipt iemand een woord en hij meent het | b Jak. 3 : 2. |
echter zoo niet; want wie is er, wien niet somtijds een woord ontglipt? | ||
17 | Spreek uwen naaste daarover aan, eer gij met hem twist; en denk aan | |
18 | Gods gebod; c want de vreeze Gods maakt, dat men wijs handelt in alle | c Ps. 111 : 10. |
zaken, en Gods gebod leert verstandig handelen in alle bedrijven. | ||
19 | Arglistigheid is geen wijsheid en de streken der goddeloozen zijn geen | |
20 | verstand, maar boosheid en afgoderij en enkel dwaasheid en onverstand. | |
21 | Een klein verstand met godsvrucht is beter dan een groot verstand met | |
22 | godsverachting. Menigeen is scherpzinnig en nochtans een bedrieger en | |
23 | kan de zaken draaien zooals hij het hebben wil. Deze bedrieger kan het | |
hoofd laten hangen en er ernstig uitzien, en het is echter enkel bedrog: | ||
24 | hij slaat de oogen neder en luistert met doove ooren; en zoo gij geen | |
25 | acht op hem slaat, zal hij u verrassen; en al is hij te zwak om u schade | |
26 | te doen, zoo zal hij u evenwel, als hij zijnen tijd ziet, achterhalen. Men | |
kan het iemand wel aanzien wat voor een man hij is, en een verstandige | ||
27 | herkent men aan zijne gebaren; want zijne kleeding, zijn lach en zijn | |
gang ontdekken hem. |