Apocriefe boeken/Jezus Sirach 18

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Jezus Sirach 18

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 56-57. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 056.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 057.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Jezus Sirach
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19 · Hoofdstuk 20 · Hoofdstuk 21 · Hoofdstuk 22 · Hoofdstuk 23 · Hoofdstuk 24 · Hoofdstuk 25 · Hoofdstuk 26 · Hoofdstuk 27 · Hoofdstuk 28 · Hoofdstuk 29 · Hoofdstuk 30 · Hoofdstuk 31 · Hoofdstuk 32 · Hoofdstuk 33 · Hoofdstuk 34 · Hoofdstuk 35 · Hoofdstuk 36 · Hoofdstuk 37 · Hoofdstuk 38 · Hoofdstuk 39 · Hoofdstuk 40 · Hoofdstuk 41 · Hoofdstuk 42 · Hoofdstuk 43 · Hoofdstuk 44 · Hoofdstuk 45 · Hoofdstuk 46 · Hoofdstuk 47 · Hoofdstuk 48 · Hoofdstuk 49 · Hoofdstuk 50 · Hoofdstuk 51


[56]

[...]

HOOFDSTUK 18.

Gods onbegrijpelijke barmhartigheid. — Over liefdadigheid, tijdige boete en behoedzaamheid.

  MAAR die eeuwig leeft, a alwat hij maakt, is volkomen. De Heer alleen a Gen. 1 : 31.
2 is rechtvaardig. Niemand kan zijne werken uitspreken. 3 Wie kan zijne
4 groote wonderen begrijpen? Wie kan zijne groote macht meten, wie kan
5 zijne groote barmhartigheid vertellen? Men kan haar noch verminderen,
  noch vermeerderen, en men kan zijne groote wonderen niet begrijpen.
6       Maar een mensch, als hij al zijn best gedaan heeft, is het nog nauwe-
  lijks begonnen; en als hij het meent voltooid te hebben, ontbreekt er
7 nog veel aan. Want wat is de mensch? Waartoe deugt hij, wat kan hij
8 baten of schaden? b Als hij lang leeft, leeft hij honderd jaren: gelijk een b Ps. 90 : 10.
  druppeltje water tegen de zee, en gelijk een korreltje tegen het zand aan
9 de zee, zóó weinig zijn zijne jaren tegen de eeuwigheid. c Daarom heeft c 2 Petr. 3 : 9.
10 God geduld met hen en sort zijne barmhartigheid over hen uit. Hij
11 ziet en weet wel, dat zij allen sterven moeten, daarom ontfermt hij zich
  te rijkelijk over hen.
12       d De barmhartigheid van een mensch gaat alleen over zijnen naaste, maar d Ps. 145 : 9.
13 Gods barmhartigheid gaat over de gansche wereld. Hij bestraft en tuch-
14 tigt; hij leert en verzorgt, gelijk een herder zijne kudde; hij ontfermt
  zich over allen, die zich laten onderwijzen, en die naarstig Gods woord
  hooren.
15       Mijn kind, als gij iemand wat goeds doet, doe het niet met ijdele
  woorden; en als gij hem wat geeft, bedroef hem niet met harde woorden.
16 De dauw verkoelt de hitte, alzoo is een goed woord beter dan de gave.
17 Ja een woord is dikwijls aangenamer dan een groote gave, en een beleefd
18 mensch geeft ze beide. Maar een onverstandige verwijt het onheuschelijke,
19 en eene onvriendelijke gave is verdrietig. Leer eerst zelf, eer gij anderen
20 leert. e Help eerst uzelf, eer gij anderen geneest. 21 Bestraf eerst uzelf, e Luk. 4 : 23.
  eer gij anderen oordeelt; zoo zult gij genade vinden, als anderen gestraft
  worden.
22       Stel uwe boete niet uit, totdat gij krank wordt, maar verbeter u terwijl
  gij nog zondigen kunt. Vertoef niet vroom te worden en wacht niet met
23 de verbetering uws levens tot in den dood. En wilt gij God dienen, zoo
24 laat het u ernst zijn, opdat gij God niet verzoekt. Denk aan den toorn,
25 die op het einde komen zal, en aan de wraak, als gij voort moet. Want
  als men verzadigd is, moet men evenwel denken, dat men weder hongerig
  kan worden; en als men rijk is, moet men denken, dat men weder arm
26 kan worden. Want het kan vóór den avond wel anders worden dan het
27 des morgens was, en dat alles geschiedt schielijk voor God. Een wijs
  mensch is in al die dingen zorgvuldig en hij wacht zich voor zonden,
28 terwijl hij nog zondigen kan. Wie verstandig is neemt zulke wijsheid
29 aan; en wie ze verkrijgt, prijst ze. Wie zulke leer recht geleerd heeft,
  kan zich wijs gedragen en wèl daarvan spreken tot verbetering.


[57]

30       Volg niet uw kwade lusten, maar breek uwen wil; 31 want, indien gij
  uwe kwade lusten volgt, zult gij uzelf bij uwe vijanden tot eene bespot-
32 ting maken. Wees geen brasser, en gewen u niet aan slempen; opdat
33 gij niet tot een bedelaar wordt, en als gij geen geld meer in de beurs
  hebt, het op woeker nemen moet.