Apocriefe boeken/Jezus Sirach 47

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Jezus Sirach 47

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 82-83. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 082.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 083.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Jezus Sirach
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19 · Hoofdstuk 20 · Hoofdstuk 21 · Hoofdstuk 22 · Hoofdstuk 23 · Hoofdstuk 24 · Hoofdstuk 25 · Hoofdstuk 26 · Hoofdstuk 27 · Hoofdstuk 28 · Hoofdstuk 29 · Hoofdstuk 30 · Hoofdstuk 31 · Hoofdstuk 32 · Hoofdstuk 33 · Hoofdstuk 34 · Hoofdstuk 35 · Hoofdstuk 36 · Hoofdstuk 37 · Hoofdstuk 38 · Hoofdstuk 39 · Hoofdstuk 40 · Hoofdstuk 41 · Hoofdstuk 42 · Hoofdstuk 43 · Hoofdstuk 44 · Hoofdstuk 45 · Hoofdstuk 46 · Hoofdstuk 47 · Hoofdstuk 48 · Hoofdstuk 49 · Hoofdstuk 50 · Hoofdstuk 51


[82]

[...]

HOOFDSTUK 47.

Van de koningen David, Salomo, Rehabeam en Jerobeam.

a DAARNA, ten tijde van David, profeteerde Nathan. 2 En David was onder a 2 Sam. 7 : 4.
  de kinderen Israëls uitverkoren, gelijk het vet aan het offer Gode toe-    12 : 1.
3 geëigend is. b Hij ging met leeuwen om alsof hij met blokjes speelde, b 1 Sam. 17 : 34, 35.
4 en met beren als met lammeren. c In zijne jeugd sloeg bij den reus dood c 1 Sam. 17 : 49-51.
5 en nam den smaad van het volk weg. Hij hief zijne hand op en wierp
6 met den slinger en sloeg den stouten Goliath terneder; want hij riep
  den Heer, den Allerhoogste, aan, die zijne hand strekte, dat hij den
7 sterken krijgsman doodde en den hoorn zijns volks verhoogde. Hij liet
  hem roem behalen, d als tienduizend man waardig, en eerde hem met d 1 Sam. 18 : 7.
8 goddelijke zegeningen, dat hij de koninklijke kroon verkreeg. Hij sloeg
  de vijanden overal en verdelgde de Filistijnen, zijne tegenpartijders, en
9 verbrak hunnen hoorn, gelijk die nog hedendaags verbroken is. Bij alles
10 dankte hij den Heilige, den Hoogste, met een schoon lied. Hij zong van
11 ganscher harte en beminde dengeen, die hem gemaakt had. e Hij stelde e 1 Kron. 25.
12 zangers aan bij het altaar en liet hen zijne liefelijke liederen zingen, en
  verordende de feestdagen heerlijk te houden en dat men de jaarfeesten
  het geheele jaar door plechtig vieren zou, door den naam des Heeren te
13 loven, en te zingen des morgens in het heiligdom. De Heer f vergaf f 2 Sam. 12 : 13.
  hem zijne zonden en g verhoogde zijnen hoorn eeuwiglijk en maakte een g Ps. 89 : 25.
  verbond met hem, h dat het koninkrijk en de koninklijke stoel in Israël h 2 Sam. 7 : 12-16.
  aan hem blijven zou.
14       i Na hem werd zijn wijze zoon Salomo koning, wien de vader eene i 1 Kon. 2 : 12.
15 goede rust had bereid, dat hij in vrede regeerde. Want God had alles
  rondom stil gemaakt, j opdat hij voor zijnen naam een huis bouwde en j 1 Kon. 5 : 3-5.
16 een heiligdom oprichtte, dat altoos blijven zou. O hoe wèl leerdet gij in
  uwe jeugd en waart k vol verstand, gelijk een water het land bedekt! k 1 Kon. 3 : 12.
17 En gij hebt alles met spreuken en leeringen vervuld, en uw naam werd


[83]

  vermaard ver in de eilanden, en om uwen vrede werdt gij lief en waard
18 gehouden. Alle landen verwonderden zich over uwe liederen, spreuken,
19 gelijkenissen en uitleggingen, en l prezen den Heer, wiens naam is de l 1 Kon. 10 : 9.
20 God van Israël. m Gij bracht zooveel goud bijéén als tin, en zooveel zilver m 1 Kon. 10 : 27.
21 als lood. Uw hart hing aan n de vrouwen en gij liet u door haar dwaas n 1 Kon. 11 : 1-13.
22 verleiden en bracht eene schandvlek op uwe eer en maaktet, dat uwe
  kinderen verworpen moesten zijn en de toorn over uwe nakomelingen
23 kwam, tot straf voor uwe dwaasheid: toen het koninkrijk in tweeën
  gedeeld werd en in Efraïm een afgodisch koninkrijk ontstond.
24       Maar de Heer keerde zich niet af van zijne barmhartigheid en veranderde
  zijn beloofd werk niet, en verdelgde niet ten eenemale de nakomelingen
  zijns uitverkorenen en deed niet weg het zaad desgenen, die hem liefhad,
25 maar behield nog wat over voor het volk van Jakob, en een wortel van
26 David. En Salomo ontsliep met zijne vaderen 27 en liet van zijn zaad na
28 Rehabeam, een man, o onverstandig om het volk te regeeren, die geen o 1 Kon. 12 : 13.
  verstand had, die door zijne eigenzinnigheid het volk afvallig maakte;
29 daarenboven Jerobeam, den zoon van Nebat, p die Israël tot afgoderij p 1 Kon. 12 : 28.
30 bracht en Efraïm in zonde leidde. En hunne zonden werden zeer vele,
31 q zoodat zij op het laatst uit hun land verdreven werden. Want zij be- q 2 Kon. 17 : 6-28.
  dachten allerlei afgoderij, totdat de wraak over hen kwam.