Apocriefe boeken/Jezus Sirach 50
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Jezus Sirach 50 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 84-85. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 084.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 085.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 50. Gebed en slotvermaning. | ||
SIMON, de zoon van Onias, de hoogepriester, die in zijnen tijd het huis | ||
2 | verbeterde en den tempel bevestigde 2 en den grond nog ééns zoo hoog | |
3 | verhief en van boven den omgang aan den tempel weder herstelde; in | |
4 | zijnen tijd was de fontein vervallen; die vatte hij in koper; hij zorgde | |
voor de schade zijns volks en versterkte de stad tegen de vijanden. | ||
5 | Hoe heerlijk pronkte hij, wanneer het volk omtrok! 6 Als hij uit het voor- | |
hangsel tevoorschijnkwam, lichte hij gelijk de morgenster door de | ||
| ||
7 | wolken, gelijk de vollemaan; gelijk de zon, schijnende op den tempel | |
8 | des Hoogsten, gelijk de regenboog met zijne schoone kleuren; gelijk | |
eene schoone roos in de lente, gelijk de leliën aan het water, gelijk | ||
9 | de wierookboom in de lente, 9 gelijk een ontstoken wierook in het reukvat, | |
10 | gelijk een kelk van gedegen goud, met allerlei edelgesteenten versierd, | |
11 | gelijk een vruchtbare olijfboom en gelijk de hoogste cypresseboom. | |
12 | a Als hij den schoonen langen rok aandeed en het geheele sieraad aan- | a Ex. 28 : 4. |
trok en tot het heilige altaar trad, versierde hij het geheele heiligdom | ||
13 | rondom. Maar als hij uit de handen der priesters de offerstukken nam | |
14 | en bij het vuur stond, dat op het altaar brandde, 14 stonden zijne broeders | |
rondom hem, gelijk de cederen, geplant op den Libanon, en omsingelden | ||
15 | hem als palmtakken. En alle kinderen van Aäron stonden in hun sieraad | |
en hadden de offers des Heeren in hunne handen, voor de geheele | ||
16 | gemeente van Israël. En hij verrichtte zijn ambt op het altaar en bracht | |
17 | alzoo den Hoogste, den Almachtige, een schoon offer. Hij strekte zijne | |
hand uit met het drankoffer en offerde den rooden wijn en goot dien | ||
aan den voet des altaars, tot een liefelijken reuk den Hoogste, die koning | ||
18 | is van allen. Dan riepen de kinderen van Aäron overluid b en bliezen | b 2 Kron. 7 : 6. |
met trompetten en maakten een groot geluid, opdat aan hen gedacht | ||
19 | werd bij den Hoogste. Dan viel terstond al het volk met elkander op | |
het aangezicht ter aarde neder en zij baden tot den Heer, hunnen almach- | ||
20 | rigen, hoogsten God; en de zangers prezen hem met psalmen en het | |
21 | geheele huis klonk van het liefelijke geluid; en het volk bad tot den | |
Heer, den Hoogsten, dat hij genadig wilde zijn, totdat de godsdienst uit | ||
22 | was en zij hun ambt voleindigd hadden. Als hij dan weder heenging, | |
strekte hij zijne handen uit over de geheele gemeente der kinderen | ||
Israëls en gaf hun den zegen des Heeren met zijnen mond en wenschte | ||
23 | hun heil in zijnen naam. Dan baden zij weder en namen den zegen | |
24 | aan van den Hoogste, en spraken: Dankt nu allen God, die groote | |
dingen doet aan alle einden; die ons, van den moederschoot af levend | ||
25 | behoudt en ons alles goeds doet. Hij geve ons een vroolijk hart en | |
26 | verleene altoos vrede in onzen tijd in Israël; en dat zijne genade | |
gestadig bij ons blijve en hij ons verlosse, zoolang wij leven. | ||
27 | Tweeërlei volk ben ik van harte vijandig, maar op het derde ben ik | |
28 | zoo toornig als op eenig ander: c die van het gebergte Seïr, de Filistijnen, | c Gen. 36 : 8, 9. |
en het razende gepeupel te Sichem. | ||
29 | Deze leer en wijsheid heeft Jezus, Sirachs zoon, van Jeruzalem, in | |
30 | dit boek geschreven en uit zijn hart zulke leer doen vloeien. Welgelukkig | |
is hij, die zich daarin oefent; en wie het ter harte neemt, zal wijs | ||
31 | worden; en indien hij er naar doet, zal hij tot alle dingen bekwaam | |
zijn, want het licht des Heeren leidt hem. |