Apocriefe boeken/Jezus Sirach 45
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Jezus Sirach 45 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 80-81. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 080.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 081.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 45. Van Mozes, Aäron en Pinehas. | ||
HIJ heeft van hem laten voortkomen den heiligen man Mozes, a die | a Ex. 11 : 3. | |
iedereen lief en waard was, en wien beide, God en menschen, gunstig | ||
2 | waren, wiens naam hoog geprezen wordt. Hij heeft hem ook geëerd | |
als de heilige vaderen en hoog verheven, dat de vijanden hem vreezen | ||
3 | moesten, en liet hem met woorden vele teekenen doen. Hij maakte | |
hem heerlijk voor de koningen en gaf hem bevel aan zijn volk b en | b Ex. 33 : 18. | |
4 | toonde hem zijne heerlijkheid. Hij heeft hem uitverkoren tot een heiligen | 34 : 7. |
stand, wegens zijne c getrouwheid en zachtmoedigheid, en hem uit alle | c Num. 12 : 7. | |
5 | menschen verkoren. d Hij liet hem zijne stem hooren en voerde hem in | d Ex. 19 : 16-20. |
6 | de donkere wolk. Hij heeft hem e in zijne tegenwoordigheid de geboden | e Ex. 33 : 11. |
gegeven, namelijk de wet des f levens en der g wijsheid, dat hij Jakob | f Deut. 30 : 19. | |
het verbond zou leeren en Israël zijne rechten. | g Deut. 4 : 6. | |
7 | Hij heeft h Aäron, zijnen broeder, uit den stam Levi, óók verhoogd | h Ex. 4 : 14. |
8 | en gelijk hem uitverkoren. Hij maakte een eeuwig verbond met hem | Ex. 28. |
9 | en gaf hem het priesterdom onder het volk. Hij heeft hem heerlijk en | |
schoon gekleed en deed hem een heerlijken rok aan en trok hem allerlei | ||
10 | sieraad aan. Hij rustte hem uit met kostelijke gesteenten en deed hem | |
11 | de dijbekleeding, den langen rok en den lijfrok aan, en behing hem | |
rondom met vele gouden granaatappels en schelletjes, opdat het klonk, | ||
als hij uit- en inging, en de klank gehoord werd in het heiligdom, opdat | ||
12 | aan zijn volk bij God gedacht werd; ja den heiligen rok, met goud | |
| ||
13 | blauw en scharlaken purpur geborduurd; den borstlap der macht, met | |
het Licht en Recht, kunstig gewerkt, met de edele steenen, in welke de | ||
namen der twaalf stammen van Israël gegraveerd en in goud gezet | ||
waren door de steensnijders, opdat aan hen gedacht werd bij God; | ||
14 | de gouden voorhoofdplaat aan den hoed, in welke gegraveerd was; | |
«Heilig den Heere», hetwelk alles heerlijk, kostelijk, liefelijk en schoon | ||
15 | was. Men heeft vóór hem iets dergelijks nooit gezien. 16 Ook mocht | |
niemand anders ze aantrekken dan alleen zijne kinderen en kindskinderen | ||
17 | te allen tijde. i Zijne offers werden dagelijks tweemaal volbracht. 12 Mozes | i Ex. 29 : 38. |
19 | j vulde hem de handen en zalfde hem met de heilige olie. Het verbond | j Ex. 29 : 9. |
werd met hem gemaakt, dat hij en k zijne zonen eeuwig, zooland de | Lev. 8 : 30-32. | |
dagen des hemels duren, hem dienen, priesters zijn, en zijn volk in | k Ex. 40 : 15. | |
20 | zijnen naam l zegenen zouden. Hij heeft hem verkoren uit alle levenden, | l Num. 6 : 23-27. |
opdat hij den Heere offeren zoude spijsoffers en reukoffers, tot een | ||
liefelijken reuk en tot eene gedachtenis, om het volk te verzoenen. | ||
21 | Hij beval hem het ambt zijns woords, m dat hij Jakob zijne geruigenissen | m Deut. 33 : 10. |
22 | leeren en Israël met zijne wet verlichten zou. n Er stonden wel anderen | n Num. 16. |
tegen hem op en benijdden hem in de woestijn, namelijk, die met | ||
23 | Dathan en Abiram waren, en het woedende rot van Korach; maar de | |
Heer zag het, en het behaagde hem niet, en zij werden verslonden in | ||
24 | den grimmigen toorn. Hij betoonde een verschrikkelijk wonder aan hen | |
25 | en verslond ze door zijn vuur. o Hij eerde Aäron nog verder en gaf | o Num. 18 : 8-20. |
hem een erfdeel, namelijk: alle eerstelingen deelde hij hem toe, boven | ||
26 | alle anderen beschikte hij hun ten eerste broods genoeg; want zij zouden | |
27 | eten de offers des Heeren, welke hij hem en zijnen zade gaf. Maar zij | |
moesten geen deel aan het land hebben, noch met het volk erven; want | ||
de Heer was hun deel en hunne erfenis. | ||
28 | Pinhas, de zoon van Eleazar, was de derde in die eer; p die ijverde | p Num. 25 : 7-13. |
29 | in Gods vreeze; en toen het volk afviel, bleef hij getrouw, vast en | |
30 | moedig, en verzoende Israël. Daarom werd hem gegeven het verbond | |
des vredes, dat hij het heiligdom en het volk voorstaan, en hij en zijn | ||
31 | zaad de priesterlijke waardigheid eeuwig hebben zouden. Gelijk met David, | |
uit den stam Juda, het verbond gemaakt is, dat een uit zijne zonen | ||
32 | alleen koning zijn zou, alzoo zullen ook Aäron en zijn zaad de erfgenamen | |
zijn, om ons wijsheid te leeren en zijn volk recht te regeeren, opdat hun | ||
staat en hunne geerlijkheid niet onderga, maar voor altoos bij hen blijve. |