Apocriefe boeken/Jezus Sirach 31

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Jezus Sirach 31

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 67-68. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 067.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 068.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Jezus Sirach
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19 · Hoofdstuk 20 · Hoofdstuk 21 · Hoofdstuk 22 · Hoofdstuk 23 · Hoofdstuk 24 · Hoofdstuk 25 · Hoofdstuk 26 · Hoofdstuk 27 · Hoofdstuk 28 · Hoofdstuk 29 · Hoofdstuk 30 · Hoofdstuk 31 · Hoofdstuk 32 · Hoofdstuk 33 · Hoofdstuk 34 · Hoofdstuk 35 · Hoofdstuk 36 · Hoofdstuk 37 · Hoofdstuk 38 · Hoofdstuk 39 · Hoofdstuk 40 · Hoofdstuk 41 · Hoofdstuk 42 · Hoofdstuk 43 · Hoofdstuk 44 · Hoofdstuk 45 · Hoofdstuk 46 · Hoofdstuk 47 · Hoofdstuk 48 · Hoofdstuk 49 · Hoofdstuk 50 · Hoofdstuk 51


[67]

[...]

HOOFDSTUK 31.

Gevaar van de gierigheid. — Waarschuwing voor onmatigheid.

  WAKEN naar rijkdom verteert het lichaam, en daarover zorgen verdrijft
2 den slaap. Als iemand ligt en zorgt, ontwaakt hij gestadig, gelijk eene
3 groote krankheid gestadig opwekt. Hij is rijk, die arbeidt en geld ver-
4 gadert, en ophoudt, en ook geniet. Maar hij is arm, die arbeidt en niet
5 verwerft, en als hij al ophoudt, is hij toch een bedelaar. Wie geld lief-
  heeft, blijft niet zonder zonde; en wie het vergankelijke zoekt, zal mede-
6 vergaan. a Velen komen tot ongeluk om het geld en verderven daardoor a 1 Tim. 6 : 9.
7 voor hunne oogen. Wie daaraan offeren, werpt het terneder, en het
  vangt de onvoorzichtigen.
8       Welgelukkig is die rijke, die onbestrafbaar bevonden wordt en het
9 geld niet zoekt. Waar is die? zoo zullen wij hem prijzen; want hij doet
10 groote dingen onder zijn volk. Wie daarin beproefd en oprecht bevonden
  is, wordt billijk geprezen: hij kon kwaad doen, en deed het echter niet;


[68]

11 schade doen, en deed het ook niet. Daarom blijven zijne goederen, en
  de gemeente prijst zijne aalmoezen.
12       b Als gij aan eens rijken mans tafel zit, sper uwe keel niet open, b Spr. 28 : 1.
13 en denk niet: Hier is veel te eten; 14 maar denk, dat een ontrouw oog nijdig
15 is (want wat is nijdiger dan zulk een oog?), en het weent, als het iemand
16 ziet toetasten. Tast niet naar wat een ander ziet, 17 en neem niet het-
18 geen voor hem in den schotel ligt. Ga bij uzelf na, wat uw naaste
19 gaarne of ongaarne heeft; en houd u verstandig in alle stukken. Eet als
  een mensch wat u voorgezet is, en eet niet te gulzig, opdat men op u niet
20 toornig worde. Om de betamelijkheid, houd het eerst op; en wees geen
21 onverzadelijke vraat, opdat gij geen ongunst verkrijgt. Als gij bij velen
  zit, zoo tast niet het eerst toe.
22       Een zedig mensch vergenoegt zich met weinig, daarom behoeft hij in
23 bed zoo niet te hijgen; en als de maag matig gehouden wordt, slaapt
24 men zacht; dan kan men des morgens vroeg opstaan en bevindt zich
  wèl. Maar een onverzadelijke vraat slaapt ongerust, en heeft krimping
25 en buikpijn. Als gij te veel gegeten hebt, zoo sta op en ga wèg en
  leg u ter rust.
26       Mijn kind, geef mij gehoor, en veracht mij niet, opdat u ten laatste
27 mijne woorden niet treffen. Neem u voor wat te arbeiden, zoo overkomt
  u geen krankheid.
28       Een man, mild in spijs, prijzen de lieden, en zeggen, dat hij een braaf
29 man is; en dit is een goede roem. Maar van een karigen vrek spreekt
  de geheele stad kwaad en men zegt recht daaraan.
30       Wees geen wijnzwelger, want de wijn brengt vele lieden om. 31 De
  smidsoven beproeft het in het water gedoopte staal: alzoo beproeft de wijn
32 de misdadige harten, als zij dronken zijn. c De wijn verkwikt den c Ps. 104 : 15.
33 mensch het leven, zoo men hem matig drinkt; en wat is het leven, waar
34 geen wijn is? De wijn is geschapen, opdat hij den mensch vroolijk zoude
35 maken. De wijn tot nooddruft gedronken, verheugt lichaam en ziel;
36 maar, zoo men er te veel van drinkt, brengt hij hartzeer, daar men twist
37 en met elkander strijdt. De dronkenschap maakt een wilden dwaas nog
38 wilder, zoodat hij snoeft en pocht — totdat hij wakker geklopt, ge-
39 slagen en gewond wordt. Scheld uwen naaste niet bij den wijn, en ver-
40 smaad hem niet in zijne vreugde; geef hem geen kwade woorden en
  dring hem niet te betalen, wat hij u schuldig is.