Apocriefe boeken/Jezus Sirach 37
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Jezus Sirach 37 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 72-73. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 072.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 073.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 37. Waarschuwing voor valsche vrienden en raadgevers. — Vermaning tot matigheid. | |
IEDERE vriend zegt wel: Ik ben óók een vriend, maar sommigen zijn | |
2 | alleen vrienden in naam. Als vrienden elkander vijandig worden, blijft |
3 | de gramschap tot in den dood. Ach waar komt toch dat kwade ding |
4 | vandaan, dat de geheele wereld zoo vol valschheid is? Als het den |
vriend welgaat, verheugen zij zich met hem; maar als het hem kwalijk | |
5 | gaat, worden zij zijne vijanden. Zij bemoeien zich met hem om des |
6 | buiks wil; maar als de nood begint, zoeken zijn een schild. Vergeet |
7 | uwen vriend niet, als gij vroolijk zijt, en denk aan hem, als gij rijk wordt. |
8 | Iedere raadgever wil raden, maar sommigen raden tot hun eigen |
9 | voordeel. Daarom wacht u voor de raadgevers, bedenk tevoren of het |
goed is; want hij denkt misschien zichzelf te raden, en wil het u laten | |
10 | wagen, en zegt: Gij zijt op den rechten weg, — en hij staat evenwel |
11 | tegenover u, en let, op hoe het gelukken zal. Vraag geen raad aan den- |
| |
geen, die een kwaad vermoeden tegen u heeft, en neem niet tot raad | |
12 | wie u benijden: gelijk wanneer gij aan eene vrouw om raad vraagdet, |
hoe men jegens hare vijandin vriendelijk moet zijn; of aan een vrees- | |
achtige, hoe men oorlogen moet; of aan een koopman, hoe hoog hij | |
uwe waren tegen de zijne achten wil; of aan een koper, hoe duur gij | |
13 | ze geven moet; of aan een nijdige, hoe men weldoen; of aan een |
onbarmhartige, hoe men genade bewijzen moet; of aan een luiaard over | |
14 | grooten arbeid; of aan een daglooner, die nergens woonachrig is, hoe |
men niet uit den arbeid gaan zal; of aan een tragen huisknecht over | |
15 | veel werk. Neem zulke lieden niet te raad, maar houd u steeds bij |
godvreezende lieden, van welke gij weet, dat zij Gods geboden houden, | |
16 | die gezind zijn gelijk gij zijt, die medelijden met u hebben, als gij |
17 | struikelt; en blijf bij hunnen raad, want gij zult geen getrouwer raad |
18 | vinden. En zulk een kan dikwijls iets beter zien dan zeven wachters, |
19 | die bovenop den wachttoren zitten. Doch roep in dit alles ook den |
Allerhoogste aan, dat hij uw doen gelukken en niet falen late. | |
20 | Eer gij wat begint, vraag tevoren; en eer gij wat doet, neem raad |
21 | daartoe; want als men wat nieuws voorheeft, moet een van deze vier |
gebeuren: dat het goed of kwaad wordt, dat het leven of de dood | |
daaruit volgt; en dat alles regeert altijd de tong. | |
22 | Menigeen is wel bekwaam om anderen te raden — en is zichzelf niet |
23 | nut. Menigeen wil verstandig raden — en men hoort hem toch niet |
24 | gaarne, en hij blijft een bedelaar; want hij heeft niet van den Heer de |
25 | genade daartoe, en er is geen wijsheid in hem. Menigeen is wijs door |
eigen ervarenheid: die doet met zijnen raad voordeel en treft het doel. | |
26 | Een wijs man kan zijn volk leeren en doet met zijnen raad voordeel, |
27 | en treft het doel. Een wijs man wordt hoog geroemd, en allen, die |
28 | hem zien, prijzen hem. Een iegelijk heeft een bestemden tijd om te |
29 | leven, maar Israëls tijd heeft geen getal. Een wijze heeft bij zijne |
lieden en groot aanzien, en zijn naam blijft eeuwig. | |
30 | Mijn kind, beproef wat voor uw lichaam gezond is, en zie wat er |
31 | ongezond voor is, en geef het dat niet. Want allerlei dient elkeen niet, |
32 | ook verkiest niet elkeen allerlei. Overlaad u niet met allerlei lekkernijen, |
33 | en eet niet te gulzig; want veel eten maakt krank, en een onverzadelijke |
34 | vraat krijgt buikpijn. Velen hebben zich dood gegeten, maar wie matig |
is, leeft des te langer. |